Jesser en het suikerriet
Jesser is elf jaar oud en woont met zijn ouders en zusje in Nicaragua, in een kleine stenen hut tussen de bomen. Hij houdt van planten, alleen niet van suikerriet. Suikerriet is de belangrijkste inkomstenbron van deze arme gemeenschap, maar ook een notoire ziektemaker. Ook Jessers vader is ziek; door de lange werkdagen onder de hete zon functioneren zijn nieren niet meer. Zijn ziekte is niet meer te genezen en hij zou weleens dood kunnen gaan, net als de vader van Jessers nichtje en beste vriendin Jocelyn. Zittend tussen het suikerriet en kauwend op de stengels praten Jesser en Jocelyn over wat ze later met hun leven willen doen. Jesser wil een landbouwbedrijf beginnen op het landje van zijn vader. Met een machete bewerkt hij het veld waar hij later allerlei groenten wil gaan kweken – alles, behalve suikerriet.