Het is carnaval, ergens in een dorp in Argentinië. Memi, een jaar of elf, bereidt zich erop voor om koningin van het carnaval te worden. Een fonkelende eer met kostuums, glitters en een waanzinnige hoofdtooi. “De kroon is enorm, weegt vier kilo en is afgezet met kristallen en amethisten.”, meldt Memi’s moeder trots. Terwijl zij en haar vriendinnen hun hoofd verliezen in de opwinding, loopt dat van Memi om van de spanning. De camera slaat het meisje van dichtbij gade. Ze ondergaat het gefrut van de volwassenen om haar heen – maar altijd buiten beeld – gelaten. Koninklijk, kun je wel zeggen. Memi’s gezicht verraadt niets, maar haar ogen spreken boekdelen. Bijvoorbeeld als haar moeder de voordelen van haarspray met verdovende xylocaïne bespreekt. Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden, dat spreekt hier voor zich. Een les die Memi al vroeg moet leren. De mengeling van angst, trots en berusting in Memi’s blik is trefzeker gevangen. “Memi, nog iets strakker?”, vraagt haar moeder, en het meisje antwoordt: “Ik weet het niet, ik voel mijn hoofd niet meer.”