Regisseur Benjamin Meade wist door toeval de hand te leggen op een een doos home movies van een zekere familie Locsei uit Budapest. Hij zag al snel dat het geen gewone familiefilmpjes betrof maar dat er, voor wie goed keek, veel meer te zien was dan alleen doorsnee familiegeluk. Hij benaderde drie prominente observators om de films, geschoten tussen 1948 en 1964, te analyseren. Experimenteel filmmaker Stan Brakhage, psychiater Roy Menninger en schrijver James Ellroy bogen zich over de ogenschijnlijk frivole beelden, die integraal in de documentaire zijn opgenomen, en ontdekten in kleine details en wonderlijke shots al voortekenen van een complex, getroebleerd gezin. Waarom werd de blote baby zo onfotogeniek van onderaf gefilmd?, vraagt de psychiater zich af. En is het niet vreemd dat moeder het piemeltje van het zoontje vasthoudt tijdens het plassen? In een geënsceneerde scène poedert vader zich met de make-up van moeder. En in een andere scène worden vlak na de Tweede Wereldoorlog juwelen en ander eigendommen van vermoorde Hongaren geïnventariseerd. Meade nam voor zijn - zoals hij het zelf noemt - ‘visuele non-fictie mysterie’ ook interviews af met familieleden en buurtbewoners, die een boekje opendoen over de Locseis. Zo ontvouwt zich een familietragedie van jewelste, die wordt bevestigd door de huidige toestand van de inmiddels volwassen kinderen. De zoon is alcoholist en mentaal ingestort, de dochter is hysterisch en wil niet gefilmd worden. Meade onderzocht op deze experimentele wijze hoe filmbeelden herinneringen en betekenissen creëren die voor iedereen weer anders zijn.