In een flatje in een buitenwijk van Mumbai zet een haan het huishouden van een Indiase familie op zijn kop. Geamuseerd dan wel geïrriteerd doen de gezinsleden om beurten verslag van de bizarre situatie. Een haan als huisdier, dat heeft toch niemand? Rap doorsneden met beelden van de haan in actie – hij stoort iedereen bij hun werk, poept op de smetteloze vloer en kraait naar hartenlust – groeit dit universeel herkenbaar ongemak uit tot een frisse tragikomedie. Het dier ondermijnt de waardigheid van het keurige middenklassegezin. Wat zullen de buren wel niet denken?
De heer des huizes, geboren op het platteland, is de enige die er de
humor wel van inziet. Voor de aardigheid kocht hij een kuiken als
speelgoed voor de poezen, maar – zoals soms gebeurt in de strijd om het
bestaan – de rollen zijn nu omgedraaid: de haan terroriseert de
katten. Gaandeweg ziet iedereen zich in dit even onorthodoxe als
lichtvoetige gezinsportret gedwongen de onvermijdelijke morele vraag
te stellen: ga ik de haan opeten?