Een geheel in het zwart gesluierde vrouw breekt met een hefboom en blote handen stenen uit een rots. Minutenlang zien we haar wrikken, duwen, stoten, onhandig worstelend met haar wapperende gewaad, tot tenslotte het beoogde blok naar beneden dondert, net naast de lens van de laag gepositioneerde camera – en net niet, of net wel, op haar blote voeten. Steen voor steen worden de rotsblokken in een vrachtwagen geladen, en ontvangt de vrouw wat geld van de bestuurder. Het inkomen is binnen. In een zelfgebouwde stenen grotwoning verzorgt ze haar bejaarde echtgenoot, om de volgende dag het nooit eindigende werk te hervatten. Haar dagelijkse routine doet denken aan de Sisyphus-kwelling, een stoffige klus die ze gedoemd is eeuwig vol te houden. Het stenen, roodkleurige maanlandschap van Zuid-Iran en de traditionele manier van leven geven een haast bijbelse sfeer aan dit serene, esthetisch gefilmde beeldgedicht. Net als het dorre, oneindige landschap lijkt ook het bestaan van de vrouw niet al te dynamisch, zodat vragen over de zin van het leven zich beginnen op te dringen.