No Place on Earth
Een New Yorkse politieman bezoekt in 1993 de Oekraïne om zijn hobby grotklimmen te beoefenen en zijn Oekraïense familiegeschiedenis te achterhalen. In een van de grotten vindt hij de geschiedenis van een heel andere familie, wanneer hij tegen oude schoenen, knopen en een fornuis aanloopt. De voorwerpen blijken te zijn achtergelaten door joodse gezinnen die daar in de Tweede Wereldoorlog onderdoken. Na lang en veel navraag te hebben gedaan komt de New Yorker op het spoor van de familie Stermer. In vertellen de overlevende leden van deze familie over de 511 dagen dat ze ondergronds leefden in twee verschillende grotten. Hun verhalen worden geïllustreerd met gereconstrueerde scènes. Hoewel de Stermers na hun emigratie naar Canada en Amerika nauwelijks meer over de grotten hebben gesproken – "het was gewoon te ongelooflijk", verklaart een van hen – zijn hun herinneringen zeer gedetailleerd. Ze weten nog hoe de grot voor de kinderen in eerste instantie een kasteel leek, maar het was ook een plek waar ze gemakkelijk konden verdwalen. Ze hebben onthouden hoe ze de vallende druppels opvingen in potjes om te kunnen drinken, hoe ze bloem maalden en hoe ze zich bezighielden. Maar ze herinneren zich bovenal hoe hun familieleden kou, honger en angst overwonnen om elkaar te beschermen.