“Er is volop hoop. Een oneindige hoeveelheid hoop. Maar niet voor ons.” Met dit citaat van Franz Kafka opent Trains. Het hangt als een donkere wolk boven de archieffilm, die een collectief portret schetst van mensen in twintigste-eeuws Europa, hun hoop en verlangen, hun drama’s en tragedies.
Imponerende beelden van het assembleren van stoomlocomotieven en treinwagons ogen als een ode aan menselijk vernuft en arbeid. Feestelijk uitgedoste mensen gaan per trein op reis. Maar deze vrolijke scènes maken snel plaats voor soldaten die naar het front worden vervoerd—al snel gevolgd door beelden van een evacuatie van burgers, een haveloze stoet krijgsgevangenen en soldaten met geamputeerde ledematen.
De tijden veranderen, het patroon herhaalt zich. Het archiefmateriaal in deze woordeloze film beschrijft een onafwendbare cyclus van vreugde en vernietiging, van schoonheid en bitterheid. Het beeld van een wirwar van treinrails en wissels roept een onvermijdelijke vraag op: welk spoor kiest de mensheid?