Als eerbetoon aan hun overleden moeder maken twee Indiase broers een pelgrimstocht van zesduizend kilometer, van de heilige rivier de Ganges naar de heilige stad Haridwar in de Himalaya. Een van hen is getrouwd en neemt zijn vrouw en kinderen mee. Het gezelschap wordt in zeven 'hoofdstukken' gevolgd, waarbij een intens beeld ontstaat van het religieuze India. De ongetrouwde broer Jamana Lal, een diepgelovige Hindoe, is vanaf zijn kindertijd verlamd aan zijn benen. Volgens zijn religieuze overtuiging is zijn mismaakte lichaam een straf van de goden voor zijn slechte gedrag in een vorig leven. De reis gaat langs het eiland Sagar in de Ganges, waar meer dan een miljoen mensen een religieus feest vieren. Via Varanasi, de heiligste stad van India, en Calcutta wordt Haridwar bereikt, waar de broers een bloemenofferande brengen aan hun overleden moeder. Als gevolg van een ruzie keert de getrouwde broer met zijn gezin terug naar huis. Jamana trekt verder de Himalaya in, om hoog in de bergen bij de oorsprong van de Ganges een monnik te ontmoeten, die al 22 jaar dagelijks buiten op een grote steen zit. Na dit religieuze hoogtepunt gaat Jamana terug naar zijn geboortedorp, waar hij het uit de Ganges meegenomen heilige water verdeelt onder de dorpelingen.