De oude arts die een afgelegen psychiatrisch ziekenhuis in Siberië leidt en de kijker als Dantes Vergilius weliswaar niet door de hel, maar langs de zalen en over de gangen van het gebouw voert, vraagt zich af: “Waar zetelt de menselijke ziel? In het hart? In de hersenen? Of wellicht elders?” Hij verzucht dat het een groot raadsel is. De mystificatie van ziel en geestesziekte die de Poolse regisseur Wojciech Kasperski uit zijn mond optekent, steekt schril af bij de dagelijkse gang van zaken in het gebouw waar de staf met minimale middelen het werk probeert te doen. De arts stelt dat hij al snel na aankomst weet of nieuwe mensen het instituut ooit zullen verlaten. Het is een overbevolkte plek, waar vastbinden de enige oplossing lijkt als de medicatie niet aanslaat. Gandhi heeft gezegd dat je beschaving afleest aan de manier waarop een samenleving met de zwaksten omgaat. Wat dat over de ziel van Rusland zegt, is aan de kijker. Kasperski’s camera beziet de bewoners ondertussen met compassie en gevoel voor schoonheid.