Twee dingen beheersen het leven van de Joodse Vera: paarden en de Tweede Wereldoorlog. Toen ze zestien was, belandde ze in Italië, op de vlucht voor de nazi's in voormalig Joegoslavië. Als enige van het Joodse gezin overleefde ze de oorlog. Inmiddels runt ze in haar eentje een paardenfokkerij. Beheerst en nuchter vertelt Vera haar verhaal. Terwijl we zien hoe het pittige vrouwtje met enigszins gebochelde rug een flinke kruiwagen voortduwt, horen we hoe ze als jong meisje al gek was op paarden. Dat de geur van paardenpoep haar dolgelukkig maakte. Hoe het er op school in Joegoslavië aan toe ging: moslims, Joden en Serviërs zaten zonder problemen bij elkaar in de klas. "Er bestond nog geen haat." We zijn getuige van een gecompliceerde bevalling van een veulentje, als we horen hoe de Jodenvervolging in Joegoslavië begint. Hoe Vera vlucht naar Italië. En ontdekt dat er zoiets bestaat als vernietigingskampen. De beelden die haar verhaal ondersteunen, schetsen de idyllische, veilige wereld waarin ze zich heeft teruggetrokken. Het harde werken leidt haar af. "Uitrusten doe ik wel als ik oud ben." Ze lijkt gelukkig, tussen haar paarden. Al heeft ze soms haar twijfels. "Waarom houdt iemand zo veel van ze? Is dat normaal?"