We zien een een stoffige, hete vlakte. Aan de zinderende horizon sjokken dromedarissen van oost naar west. In voice-over vertelt de verweerde dromedarishoeder Kannar hoe hij op jonge leeftijd van zijn vader een dromedaris cadeau kreeg, die praktisch tegelijkertijd met hem geboren was. De naam van de dromedaris is Askoo, wat gazelle betekent. Kannar betekent sterk en slim. De twee zijn tot elkaar veroordeeld als Kaïn en Abel. Kannar hoedt zijn kudde in de gortdroge woestijn van Beloetsjistan, op de grens tussen Iran en Pakistan, waar alleen de wind het lome gebrul van de dromedarissen overstemt. Tijdens de lange, eentonige dagen en nachten is Askoo zijn enige gesprekspartner. De paar keren dat Kannar verdwaalde, bracht zij hem terug. Maar terwijl Askoo kalm haar groen herkauwt, moppert Kannar op het onverstoorbare dier, dat hem al zo veel jaren trouw gezelschap houdt onder zijn bescheiden beschutting van tentdoek. Als kijker voel je alras het zand tussen je tanden knarsen. En naarmate het verhaal van Kannar vordert, bekruipt je het ongemakkelijke gevoel dat Askoo misschien niet zo dom is als haar meester wil doen geloven.